Neem alle hoofdstukken door, bekijk alle video’s en maak de oefentoetsen. Zo zal je optimaal voorbereid zijn op het examen. Hoe meer je leert, hoe meer je weet, hoe meer vertrouwen je hebt in jezelf. Zo zal het ook minder spannend zijn voor je tijdens het examen.
Het theorie examen bestaat uit de volgende onderdelen:
In dit deel krijg je afbeeldingen te zien, waarop jij achter achter het stuur zit. Je ziet dus de voorruit van je auto en de weg. Ook zie je de knipperlichten, de binnenspiegel en de snelheid waarmee je op dat moment rijdt. De vraagt luidt altijd als volgt: wat moet je doen? De antwoordenkeuzes zijn ook altijd hetzelfde:
Remmen: je snelheid drastisch verminderen of zelfs stoppen
Gas loslaten: voorbereid zijn om eventueel te remmen
Niks doen: door blijven rijden met dezelfde snelheid
Je krijgt 8 seconden om de vraag te beantwoorden. Ga hier niet op ‘volgende’ klikken, want voor je het weet springt het al naar de volgende vraag.
In dit onderdeel moet je de verkeersregels kunnen benoemen en herkennen. Denk aan vragen als: wat is de minimale profieldiepte, of wat betekent dit bord?
Dit onderdeel wordt ook wel kennisplus genoemd. In dit onderdeel moet je verkeersinzicht kunnen tonen. Er wordt ook getoetst of je de juiste gedragsbeslissing in een situatie kunt tonen. Denk aan vragen over voorrangsregelingen: wie mag hier als eerst? Of: wat moet je in deze situatie doen? Of: de vrachtwagen wilt invoegen, wat wordt van je verwacht?
Voor de onderdelen Kennis en Inzicht is er, in tegenstelling tot Gevaarherkenning, geen vaste antwoordtijd per vraag. Voor het onderdeel kennis krijgt je ongeveer 8 minuten in totaal en voor inzicht krijg je ongeveer 16 minuten de tijd. Je kunt vragen overslaan om ze later te beantwoorden. Vergeet deze niet te beantwoorden!
Je examen kan je via www.cbr.nl reserveren, of via je eigen rijschool. Doe dit niet via een andere website, want daar zitten extra kosten aan verbonden.
Je krijgt direct je uitslag te zien. Daarna ontvang je per e-mail je bevestiging. Je theoriecertificaat is 1,5 jaar geldig. Binnen deze periode moet je geslaagd zijn voor je praktijkexamen. Dan heb je je rijbewijs en ben je (als het goed is) voor altijd af van ons 🙂
Het is belangrijk om te weten met welke verkeersdeelnemers jij de weg deelt. In dit hoofdstuk wordt jou uitleg gegeven over alle verkeersdeelnemers en voertuigen
Bestemmingsverkeer zijn bestuurders die hun bestemming alleen kunnen bereiken via een weg die is afgesloten voor bepaalde categorieën bestuurders. Dit is gedaan middels een geslotenverklaring, waaronder een wit bord is geplaatst met: uitgezonderd bestemmingsverkeer. Onder bestemmingsverkeer vallen bijvoorbeeld aanwonende mensen, of werknemers, bezoekers en leverancier van aanliggende bedrijven. Lijnbussen vallen ook onder bestemmingsverkeer. Verkeer dat deelneemt aan de doorgaande weg mag deze aanliggende wegen dus niet gebruiken, zeker niet als sluiproute.
Bestuurders zijn alle weggebruikers, behalve de voetgangers. Een bestuurder is iemand die in het verkeer een vervoermiddel bestuurt. Denk aan bestuurders van een auto, een fiets, een vrachtwagen, een tractor et cetera.
Iedereen die zelf een motorvoertuig bestuurt, lesgeeft of een rijexamen afneemt, is een bestuurder van een motorvoertuig.
Een militaire colonne bestaat uit militaire voertuigen, die achterelkaar rijden, onder leiding van een commandant. Een militaire colonne dient de vastgestelde herkenningstekens te voeren. De herkenningstekens van de militaire colonne ziet er als volgt uit:
Iedereen die de weg gebruikt, noemen we ‘verkeer’. Verkeer wordt ook wel ‘weggebruikers’ genoemd. De betekenis is hetzelfde.
Iedereen die te voet deelneemt aan het verkeer, noemen we voetgangers. Hier vallen ook mensen onder die met een kinderwagen, fiets, snorfiets, bromfiets, motorfiets aan de hand lopen. Ook mensen op skates, skateboards, rolschaatsen en skeelers vallen onder de regels van voetgangers. Let op: een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig valt alléén onder de regels van voetgangers als zij:
In alle andere gevallen, valt een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig onder de regels van bestuurders.
Let op: ruiters en geleiders van rij- en trekdieren en vee vallen niet onder de regels van voetgangers, maar onder de regels van bestuurders (ze besturen de dieren!).
Voetgangers vallen onder ‘zwakke verkeersdeelnemers’ en worden door de wet beschermd. Indien jij als bestuurder een voetganger of een fietser aanrijdt, ben jij in principe altijd aansprakelijk, ook al heb je de verkeersregels opgevolgd. Voetganger letter niet goed op in het verkeer, ze zijn vaker afgeleid. Let daarom goed op.
Kinderen zijn onvoorspelbaar. Zij spelen op de weg en beseffen natuurlijk niet dat ze niet achter de bal aan moeten rennen. Let vooral op als je tussen geparkeerde auto’s rijdt: kinderen kunnen tussen de geparkeerde auto’s zo de weg op rennen. Zij zien jou niet en jij ziet hen niet. Super gevaarlijk!
Ouderen en mensen met een beperking zijn ook zwakke, kwetsbare weggebruikers. Gedraag je sociaal en houdt rekening met deze groep. Zij merken je namelijk vaak pas laat op en zijn niet in staat om snel te reageren.
Een gehandicaptenvoertuig is een voertuig dat speciaal is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte. Dit voertuig mag niet breder zijn dan 1.10m. Een gehandicaptenvoertuig kan een motor hebben, maar het hoeft niet. Indien het een motor heeft, mag deze niet sneller gaan dan 45 km p/u. Een scootmobiel is een gehandicaptenvoertuig. Een gehandicaptenvoertuig heeft geen kentekenplaat, maar wel een verzekeringsplaat.
Iedereen die de weg gebruikt. Ook wel ‘verkeer’ genoemd. Van voetgangers, tot bestuurders, tot ruiters, tot bestuurders van de tram.
Een ruiter is iemand die een paard berijdt. Geleiders van rij- en trekdieren en vee zijn mensen die bijvoorbeeld schapen, koeien en paarden geleiden. Zij vallen onder de regels van bestuurders en mogen de rijbaan of de berm gebruiken. Passeer deze categorie langzaam, met minimaal 1,5 zijdelingse afstand en ga vooral niet claxonneren (toeteren). Daar kunnen de dieren van schrikken.
Fietsers letten niet goed op in het verkeer en volgen de regels ook minder goed op. Zo kunnen ze onverwachts afslaan, zonder eerst goed om te kijken, of ze rijden door rood. Veel fietsers hebben ook geen werkende verlichting. Let vooral goed op bij elektrische fietsers. Deze herken je op het eerste gezicht niet, maar zij kunnen vrij snel fietsen!
Fietsers met kinderzitjes en boodschappentassen aan het stuur vormen zijn minder stabiel. Probeer ze daarom met een lage snelheid in te halen, als je dat van plan bent.
Fietsers met een gehoorbeperking hebben vaak een bordje achter op hun fiets (vaak een ovaal bord met de letters S e H, van Slechthorend).
Een motorfiets is een motorvoertuig op twee wielen. Deze kan een zijspan of een aanhangwagen hebben.
Een motorrijder is een bestuurder van een motorfiets. Een motorrijder is snel en wendbaar. Ze kunnen makkelijker sturen en kunnen plotseling achter je vandaan komen. Een motorrijder zal niet aansluiten in de file. Zij zullen tussen de auto’s doorrijden. Probeer daarom het midden van de rijbaan vrij te maken.
Een bromfiets is een voertuig met 2, 3 of 4 wielen, die niet sneller kan rijden dan 45 km p/u. Deze is ook aangedreven door:
Een bromfiets herken je aan een geel kenteken. Een bestuurder van een bromfiets dient een helm te dragen.
Let op: een bromfiets is een motorrijtuig, maar valt niet onder de categorie motorvoertuigen.
Een brombakfiets, high speed e-bike en een speed-pedelec worden ook aangemerkt als bromfiets.
Een bromfiets kan je zowel binnen als buiten de bebouwde kom tegenkomen. Brom- en snorfietsers kun je op de rijbaan tegenkomen, indien er geen verplichte fiets-/bromfietspad is. Maar als er een fiets-/bromfietspad is, zijn ze verplicht om hier gebruik van te maken.
Binnen de bebouwde kom, mag een bromfietser maximaal 30 km p/u rijden.
Buiten de bebouwde kom, mag een bromfietser maximaal 45 km p/u rijden.
Indien de bromfietser op een rijbaan rijdt, dan mag zij zowel binnen als buiten de bebouwde kom maximaal 45 km p/u rijden.
Een bromfietser mag de rijbaan gebruiken als er geen fiets-/bromfietspad aanwezig is. Een bromfietser mag het fietspad niet gebruiken.
Een snorfiets is een voertuig die niet sneller kan rijden dan 25 km p/u. Net zoals een bromfiets, valt een snorfiets ook niet onder de categorie motorvoertuigen. Een snorfiets is voorzien van een blauw kentekenplaat.
Voor snorfietsers gelden bijna dezelfde regels als voor bromfietsers. Snorfietsers mogen ook zowel binnen als buiten de bebouwde kom rijden. Zij dienen ook gebruik te maken van een fiets-/bromfietspad. Als deze niet aanwezig is, moeten zij op de rijbaan rijden. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom mag een snorfietser maximaal 25 km per uur rijden.
Let bij snorfietsers, bromfietser en fietsers erop, dat je minimaal 1,5 meter zijdelingse afstand moet houden bij het inhalen. De snelheid van jouw auto kan hun stuurvastheid beïnvloeden. Ga na het inhalen ook niet te snel terug naar rechts. Het beste kan je weer naar rechts gaan als de bromfietser zichtbaar is in jouw binnenspiegel.
Indien er geen gescheiden pad is voor fietsers en snorfietsers, dan mogen zij gebruik maken van de rijbaan. Indien er wel een gescheiden pad is, dan mogen zij de rijbaan niet gebruiken.
Snorfietsers en snorfietsers mogen jou rechts inhalen op de rijbaan.
Een brommobiel is een bromfiets, maar dan met een gesloten carrosserie. Een brommobiel lijkt op een kleine auto. Deze valt, in tegenstelling tot een bromfiets, wél onder motorvoertuigen. Een brommobiel is voorzien van een ronde witte bord, met een rode rand, met het getal 45 (max 45 km p/u) en natuurlijk een geel kentekenplaat.
Bestuurders van brommobielen moeten de verkeersregels van personenauto’s volgen. Je kunt een brommobiel dus gewoon op de rijbaan verwachten, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
Een autobus is een motorvoertuig die is ingericht om meer dan 8 personen te vervoeren.
Motorvoertuigen die optische- (blauw zwaailicht, flitslicht of knipperlicht) en geluidssignalen (tweetonige hoorn) voeren vallen onder voorrangsvoertuigen. Denk aan ambulance, politie of brandweer.
Een aanhangwagen is een voertuig die wordt voortbewogen door een ander voertuig. Denk aan een aanhangwagen van een auto (waarin je je lading kwijt kunt). Een oplegger van een vrachtwagen of een ander motorvoertuig die wordt gesleept, geldt ook als aanhangwagen. En let op: indien je een motorvoertuig sleept, moet de bestuurder van het gesleepte motorvoertuig ook in het bezit zijn van een geldig rijbewijs.
Onder motorrijtuigen vallen alle voertuigen die door een motor worden aangedreven, behalve trams en e-bikes (elektrische fietsen). Motorrijtuigen is een ruimer begrip dan motorvoertuigen.
Onder motorvoertuig vallen alle voertuigen die door een motor worden aangedreven, behalve trams en e-bikes (elektrische fietsen), snorfietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen. Een bromfiets is dus wel een motorrijtuig, maar valt niet onder motorvoertuigen.
Landbouwvoertuigen zijn voertuigen die zijn ontworpen voor het trekken, duwen of dragen van werktuigen voor de landbouw of bosbouw. Denk aan een tractor. Deze mogen niet harder rijden dan 25 km p/u en zijn gemarkeerd met een afgeknot driehoekig bord.
Als je achter een tractor rijdt die een hoog geladen aanhangwagen heeft, dan kan je met zekerheid zeggen dat hij jou niet ziet. Ga daarom niet inhalen, maar wacht tot er vrije ruimte ontstaat.
De bestuurder van een landbouwvoertuig is meestal jong en onervaren. Meestal werken verlichting, richtingaanwijzers en remlicht niet. Bij een tractor bijvoorbeeld, is het ook vaak zo dat de aanhangwagen breder is dan de tractor zelf. Als je achter een landbouwvoertuig rijdt, moet je er rekening mee houden dat hij modder kan achterlaten, waardoor het wegdek glad kan worden.
Een mobiele machine is een motorvoertuig die speciaal is ontworpen voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals graafmachines en veegmachines. Een mobiele machine kan je herkennen aan een markering (afgeknotte driehoek in de kleur rood en oranje) en deze mogen niet harder rijden dan 25 km p/u, net als landbouwvoertuigen.
Een vrachtauto is een motorvoertuig dat niet is ingericht om mensen te vervoeren. Hier worden dan ook goederen in vervoerd. Een vrachtauto (vrachtwagen) heeft een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg.
Zodra je bent geslaagd voor je praktijkexamen, mag je een trotse bezitter zijn van je rijbewijs B (of een ander rijbewijs, maar dit boek bereid je voor op het theorie-examen voor rijbewijs B).
Op je rijbewijs staan de volgende gegevens:
Let op dat je nooit mag rijden met een kopie van je rijbewijs. Ook niet als deze gesloten is. Is je rijbewijs verlopen? Zorg er dan voor dat je deze vernieuwt. Je mag tenslotte ook niet rijden met een rijbewijs dat slecht zichtbaar is.
Rijbewijs A
Rijbewijs A heb je nodig, indien je de onderstaande voertuigen wilt besturen:
Rijbewijs A wordt nog onderverdeeld in 3 categorieën:
Je kunt niet zomaar je rijbewijs A halen, deze is namelijk leeftijdsgebonden.
Rijbewijs B (geldigheidsduur, kenteken kwijt etc.)
Met je rijbewijs B mag je uiteraard een personenauto besturen, maar ook een lichte bedrijfswagen (mits deze niet zwaarder weegt dan 3.500 kg). Voor rijbewijs B gelden de volgende eisen voor je voertuig:
Als je een bril of lenzen draagt, dan kan er een code vermeld worden op je rijbewijs. Code 1.06 geeft bijvoorbeeld aan dat je alleen voertuig mag besturen als je een bril of lenzen draagt.
Geldigheidsduur van rijbewijs B
Je rijbewijs is voor een bepaalde tijd geldig. Zie hieronder tot wanneer het rijbewijs geldig is:
Wanneer is je rijbewijs ongeldig?
Je rijbewijs is ongeldig, als deze niet goed meer leesbaar is. Ook is je rijbewijs niet geldig als je geboortegegevens wijzigen (bijvoorbeeld wijziging van je achternaam), als je je Nederlandse rijbewijs inwisselt voor een buitenlands rijbewijs en uiteraard als je fraudeert met de gegevens die op je rijbewijs staan. Ben je je rijbewijs kwijt? Vraag dan een nieuwe aan bij de gemeente. Je mag niet rijden, totdat je je rijbewijs hebt ontvangen.
Tot slot is je rijbewijs ook ongeldig, als deze jou wordt ontzegd (omdat je bijvoorbeeld veel te hard hebt gereden).
Als je je rijbewijs hebt gehaald in een automaat, mag je géén schakelauto rijden. Maar als je je rijbewijs in een schakelauto hebt gehaald, mag je wel in een automaat rijden.
2toDrive
Je mag vanaf je 16e je theorie-examen behalen en vanaf je 17e leeftijd mag je je praktijkexamen afleggen (je mag wel alvast rijlessen nemen vanaf je 16,5e). Indien je je rijbewijs op je 17e haalt, dan mag je tot je 18e alleen rijden als er een coach naast je zit. Dit moet iemand zijn die al minimaal 5 jaar zijn/haar rijbewijs heeft en minimaal 27 jaar is.
Rijbewijs AM
Rijbewijs AM heb je nodig, als je de onderstaande voertuigen wilt besturen:
Indien je al je rijbewijs A of B hebt, hoef je geen examen af te leggen voor rijbewijs AM. Deze krijg je er namelijk automatisch bij als je je rijbewijs krijgt voor categorie A of B. Dus heb jij al je rijbewijs voor de auto? Dan mag jij met je rijbewijs ook een bromfiets besturen.
Rijbewijs C
Met rijbewijs C mag je een vrachtauto besturen. Deze rijbewijs is er in twee varianten: C1 voor het besturen van motorrijtuigen met een toegestane maximummassa tussen de 3.500 en 7.500 kilo en C voor het besturen van motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kilo.
Kentekencard
Je kentekenbewijs moet je altijd bij je hebben als je met je auto op de openbare weg rijdt. Dit is verplicht voor alle motorrijtuigen en aanhangwagens. De kentekencard wordt ook wel het identiteitsbewijs van de auto genoemd, hier staan namelijk de volgende belangrijk gegevens op:
Je mag niet rijden met een kopie van je kentekenbewijs. Deze moet echt origineel zijn. Een gehandicaptenvoertuig of een aanhangwagen met een toegestane maximummassa tót 750 kilo hebben geen kentekenbewijs.
Tegelijk met je kentekenbewijs, ontvang je ook een tenaamstellingscode. Deze is nodig als je je voertuig wilt verkopen, laten schorsen, laten slopen of exporteren naar het buitenland.
Je mag passagiers alleen vervoeren op echte zitplaatsen. Heeft je voertuig in totaal 5 zitplaatsen? Dan mag jij 4 passagiers vervoeren (plus jezelf als bestuurder natuurlijk). Rij je met een camper? Let erop dat je je passagiers niet mag vervoeren op de zitbank. Deze is namelijk alleen bedoeld om te gebruiken wanneer het voertuig stilstaat.
Een uitzondering is er voor passagiers die gebruik maken van een rolstoel die in het voertuig wordt vastgezet en voor kinderen die jonger zijn dan 18 jaar en kleiner zijn dan 1.35m. Zij mogen op een speciale vaste kinderzitplaats met autogordel vervoerd worden.
Je bent verplicht om je auto te laten verzekeren, met minimaal de Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering (WA). In geval van een aanrijding, zal de verzekering de schade van de tegenpartij vergoeden. Kies je voor een allriskverzekering (casco)? Dan wordt de schade aan jouw voertuig óók vergoedt. Je bent verplicht om je verzekering en de motorrijtuigenbelasting te betalen, tenzij je auto is geschorst. Het maakt dus niet uit of je je auto op de openbare weg gebruikt of voor altijd op een parkeerplaats achterlaat: de verzekering en de motorrijtuigenbelasting dien je te betalen. Heb je je auto laten schorsen? Dan hoef je deze twee kosten niet te betalen, maar dan mag je je auto ook niet op de openbare weg gebruiken of laten staan.
Je mag dus alleen de openbare weg op als je:
Je mag alleen toeteren als er dreigend gevaar is. Je mag dus niet toeteren, omdat je geen voorrang krijgt (terwijl je die wel zou moeten krijgen), want dat is geen dreigend gevaar. Onnodig gasgeven terwijl je auto met een draaiende motor stilstaat is ook verboden (slecht voor het milieu!).
Je pleegt een strafbaar feit als je de wet overtreedt. Er zijn twee soorten strafbare feiten:
Overtredingen kunnen weer onderverdeeld worden in lichte en zwaardere overtredingen. De meeste overtredingen zijn lichte overtredingen, zonder schade of gewonden (denk aan door rood rijden of te hard rijden). Deze overtredingen worden ook wel ‘Wet-Mulder-gedragingen’ genoemd. Je ontvangt bij dit soort overtredingen een bekeuring per post en zodra je deze hebt betaald, is de zaak afgehandeld.
Bij zwaardere overtredingen maakt de politie een proces-verbaal op, welke zij doorstuurt naar de officier van justitie. Deze kan er vervolgens voor kiezen om de zaak te seponeren (geen verder vervolg), een schikking of transactie voorstellen (een boete geven) of om te dagvaarden (dan moet je voor de rechter verschijnen).
Misdrijven zijn ernstige strafbare feiten, zoals het rijden onder invloed of doorrijden na een ongeval. In het geval van een misdrijf kan je een hoge boete ontvangen, maar je kan ook naar de gevangenis gestuurd worden, of je rijbevoegdheid kan ontzegd worden.
Je mag niet meer personen vervoeren in je auto, als het aantal gordels dat er is. Heeft je auto 3 gordels? Dan mag jij 3 personen vervoeren. Bestuurders en volwassenen zijn verplicht om een gordel te dragen. Kinderen die langer zijn dan 1.35 meter moeten ook een gordel dragen. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar én kleiner zijn dan 1.35 meter, moeten verplicht in een kinderzitje, denk aan een Maxi-Cosi (voor baby’s), een kinderautostoel of een zittingsverhoging. Deze kinderbeveiligingsmiddelen (de kinderstoeltjes) moeten voorzien zijn van een ECE-keuringslabel of – sticker. Zijn er al twee kinderbeveiligingssystemen in de auto en wil je nog een kind vervoeren? Dat kan als het kindje dat je wilt vervoeren 3 jaar of ouder is. Plaats het kind dan tussen de twee kinderzitjes en zorg ervoor dat het kindje een gordel draagt.
De gordel moet verplicht op de juiste manier gedragen worden. Je mag het diagonaal lopende deel van de gordel niet onder je arm of achter je rug om leiden. Een driepuntsgordel mag je nooit als heupgordel dragen. De gordel mag ook niet over de hals lopen, dat is gevaarlijk. Loopt de gordel over je hals? Gebruik dan een gordelgeleider of een gordelclip. Loopt de gordel over de hals van een kind? Gebruik dan een zittingsverhoging of een gordelclip/gordelgeleider. De gordel dient over de borst en de schouder te lopen. De gordel moet strak (maar niet te strak natuurlijk) op de borst liggen.
Ook zwangere vrouwen dienen de gordel op de juiste manier te dragen. De gordel mag door zwangere vrouwen niet als heupgordel gedragen worden.
Is de airbag geactiveerd? Dan mag je een kinderzitje nooit achterwaarts op je voorbank vervoeren. Dat is levensgevaarlijk. De airbag komt namelijk met een enorm hoeveelheid kracht uit het dashboard en zal tegen de achterkant van het zitje slaan. Met alle gevolgen van dien. Als je het kindje tegen de rijrichting in vervoert (met het gezicht naar achter), dan moet je je airbag uitschakelen. Vervoer je het kindje met het gezicht naar de voorruit, dan hoef je de airbag niet uit te schakelen.
Rijden onder invloed van alcohol is uiteraard verboden. Dat is een strafbaar feit en valt onder misdrijven. Als je alcohol op hebt, ga je jezelf overschatten, waardoor je levensgevaarlijke situaties kunt veroorzaken. De effecten van alcohol zijn onder andere:
De toegestane hoeveelheid alcohol voor autobestuurders is:
*Deze limieten gelden voor álle bestuurders! Je mag dus niet meer fietsen als jij over deze limieten zit.
De eerste 5 jaar na het behalen van je rijbewijs ben je een beginnende bestuurder.
Elk standaard glas, beval evenveel alcohol. Een standaard glas voor bier is groter dan een standaard glas voor jenever, maar jenever bevat meer alcohol dan bier. Hierdoor bevat elk standaard glas circa 12 ml pure alcohol. Dat staat gelijk aan ongeveer 0,2 – 0,3 promille alcohol. Dat betekent dat een beginnende bestuurder, na één glas bier al de weg niet meer op kan!
Het lichaam breekt alcohol af met een snelheid van ongeveer 0,1 – 0,2 promille per uur. Dit verschilt per persoon, want alcohol werkt extra snel sterk op mensen die licht zijn van gewicht, die geen alcohol zijn gewend en op mensen die het drinken op een nuchtere (lege) maag. De afbraak van één glas bier, kan tot 1,5 uur duren. En er is niets wat dit proces kan versnellen: geen koffie, geen water, geen frisse douche of een dutje!
Het CBR kan je een educatieve maatregel opleggen als je een ernstige verkeersovertreding begaat of rijdt onder invloed van alcohol en/of drugs. De educatieve maatregel wordt verdeeld in drie soorten:
Als het CBR je verplicht om deel te nemen aan een van deze cursussen, dan ben je ook echt verplicht om deel te nemen, want anders raak je je rijbewijs kwijt (wordt ongeldig, dus je moet opnieuw je praktijkexamen afleggen!). De kosten van deze cursus betaal je zelf.
Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer
De LEMA is een verplichte cursus van twee dagdelen, waar jou wordt uitgelegd wat de risico’s zijn van alcoholgebruik in het verkeer.
Wie moet hieraan deelnemen?
Beginnende bestuurders moeten deelnemen aan de LEMA, als zij deel hebben genomen aan het verkeer met een alcoholpromillage tussen de 0,5 en 0,8 (220 – 350 microgram).
Ervaren bestuurders moeten deelnemen aan de LEMA, als zij deel hebben genomen aan het verkeer met een alcoholpromillage tussen de 0,8 en 1,0 (350 – 435 microgram).
Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer
De EMA is een verplichte cursus van drie dagdelen, waar jou wordt uitgelegd wat de risico’s zijn van alcoholgebruik in het verkeer. Ook wordt hier verteld wat de effecten zijn van alcohol op het lichaam en jouw rijgedrag.
Wie moet hieraan deelnemen?
Beginnende bestuurders moeten deelnemen aan de EMA, als zij deel hebben genomen aan het verkeer met een alcoholpromillage tussen de 0,8 en 1,3 (350 – 570 microgram).
Beginnende bestuurders die in de laatste 5 jaar, twee keer zijn aangehouden met een alcoholpromillage van meer dan 0,2.
Ervaren bestuurders moeten deelnemen aan de LEMA, als zij deel hebben genomen aan het verkeer met een alcoholpromillage tussen de 1,0 en 1,8 (435 – 785 microgram).
Ervaren bestuurders die in de laatste 5 jaar, twee keer zijn aangehouden met een alcoholpromillage van meer dan 0,5.
Als je weigert om mee te werken aan een alcoholcontrole, dan kan het CBR ook een EMA opleggen. Een alcoholtest weigeren is een misdrijf. Je moet eraan meewerken, tenzij het niet kan om medische redenen. Je mag een ademtest niet weigeren om religieuze redenen.
Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer
De EMG is een verplichte cursus van een individueel voorgesprek, één hele dag en twee halve dagen, waar jou uitleg wordt gegeven over risico’s en gedrag in het verkeer.
Het EMG kan jou worden opgelegd als:
Rijden onder invloed van drugs is uiteraard verboden. Drugs werkt in op het centraal zenuwstelsel en verandert het gedrag. Er zijn limieten vastgelegd voor het gebruik van drugs, maar zodra je drugs gebruikt ben je eigenlijk al over alle limieten heen.
Controle & straffen
De controles voor alcohol en drugs gaan als volgt:
Je bent verplicht om deel te nemen aan deze controles. Ook als de tests op een politiebureau gedaan moeten worden (bloedonderzoek/ademanalyse).
Gebruik je alcohol en drugs tegelijk en neem je hiermee deel aan het verkeer? Dan geldt er een nul-limiet (zero tolerance). Met andere woorden: er wordt niet gekeken of je onder een limiet zit. Je bent direct strafbaar. En de straffen voor het gebruik van alcohol en/of drugs kunnen bestaan uit een geldboete van maximaal €21.750 of een gevangenisstraf van maximaal 1 jaar. Ook kan de rechter bepalen dat je rijbevoegdheid wordt ontzegd voor maximaal 5 jaar.
Er zijn bepaalde medicijnen die een negatief invloed hebben op je rijvaardigheid. Met deze medicijnen mag je niet deelnemen aan het verkeer, dat is strafbaar. Je kunt denken aan kalmeringsmiddelen, slaappillen, verdovingsinjecties van de tandarts, pijnstillers et cetera. Je kunt medicijnen die jouw rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden, herkennen aan een gele sticker op het doosje. Sommige medicijnen werken tot wel 48 uur door! Heb je twijfels over de invloed van je medicijnen, neem dan contact op met je arts.
In het verkeer dien je rekening te houden met andere weggebruikers. Zo houden we het verkeer veilig. Houdt ook altijd rekening met de omstandigheden, zoals het weer en de weg. Aangepast en besluitvaardig rijgedrag helpt je om veilig bij je eindbestemming aan te komen.
Defensief gedrag (voorkomen van gevaar)
Defensief gedrag is het tegenovergestelde van agressief gedrag. Dit houdt eigenlijk in dat je, behalve met die van jezelf, ook rekening houdt met de fouten die een andere weggebruiker kan maken. Zo zie je gevaar eerder aankomen en zal je hier sneller en beter op kunnen reageren. Defensief rijgedrag houdt in:
Het is niet de bedoeling dat je onnodig toetert (claxonneert), onnodig opeens afremt of stopt en op het laatste moment uitwijkt. Bumperkleven mag ook niet!
Defensief rijden is bijvoorbeeld je gas loslaten als een bestuurder aangeeft jouw rijstrook op te willen. Langzamer rijden in de buurt van een school of binnen een woonerf valt ook onder defensief rijgedrag. Let op, defensief rijgedrag betekent niet dat je altijd heel langzaam moet rijden.
Sociaal rijgedrag (rekening houden met andere weggebruikers)
Sociaal rijgedrag houdt in dat je andere weggebruikers die in moeilijkheden raken, helpt waar nodig. Ook als zij expres in deze moeilijkheden zijn beland! Onder sociaal rijgedrag verstaan we onder andere het volgende:
Sociaal rijgedrag betekent niet dat je altijd zomaar voorrang moet verlenen, dat is juist irritant!
Besluitvaardig gedrag (snel beslissen en handelen)
Besluitvaardig gedrag is het tegenovergestelde van twijfelend gedrag. Dit houdt in dat je zeker en doortastend rijdt. Je weet wat je doet. Verleen bijvoorbeeld niet onnodig voorrang en ga ook niet een uur doen om over te steken bij een voorrangsweg. Zodra jij twijfelt, weten andere weggebruikers niet wat je gaat doen en hoe ze erop moeten reageren.
Telefoongebruik in het verkeer
Tijdens het rijden mag je geen telefoon, tablet of een mediaspeler in je handen hebben. Bellen met je telefoon in je hand is dus verboden, evenals even op Facebook zitten of een WhatsApp bericht sturen. Dit, omdat je anders de handelingen die nodig zijn om veilig je auto te besturen (zoals sturen) niet goed kunt uitvoeren.
Handsfree (via bluetooth of een carkit) mag wel. Let er wel op, dat indien jij in gesprek bent, je reactietijd wordt beïnvloed, omdat je door het gesprek afgeleid wordt. Het liefst bel je natuurlijk op een parkeerplaats.
Als jij gehinderd wordt tijdens het rijden, wegens lading of een andere omstandigheid (bijvoorbeeld gebroken been of arm), dan mag jij niet deelnemen aan het verkeer. Neem je een doos mee? Plaats deze dan niet naast je op de passagiersstoel, maar leg hem in je bagageruimte. Ook moet je goed zicht kunnen hebben naar voren (ijsvrij maken van je ruit, geen barsten hebben in je ruit), opzij (spiegels goed afstellen, geen lading naast je plaatsen, ijsvrij maken van je ruit) en via je spiegels. Maak je auto voor gebruik vrij van ijs, sneeuw en condens. Let er ook op dat er geen sneeuw op het dak van je auto ligt. Deze kan tijdens het rijden namelijk eraf glijden en dat kan voor hinder zorgen. Let op: je mag wel rijden met een bevroren achterruit. Deze zal onderweg ontdooien. Je hebt voldoende zicht naar achter via je zijspiegels.
In geval van nood of pech, mag jij je voertuig tot stilstand brengen op een vluchthaven of vluchtstrook. Je snelheid dien je zoveel mogelijk op de vluchtstrook te verminderen.
Plaats een gevarendriehoek op 30 meter afstand tegen het verkeer in, zodat naderende bestuurders rekening kunnen houden met jouw stilstaande voertuig. Je kunt ook je waarschuwingslichten ontsteken in plaats van een gevarendriehoek plaatsen. Je mag dus zelf kiezen. Tegelijk gebruiken hoeft niet, maar is wel veiliger!
Ga je gebruik maken van een vluchtstrook? Rij dan je auto zover mogelijk naar rechts. Het liefst in de berm, als dit veilig kan. Stap aan de rechterkant uit en ga achter de vangrail staan. Heb je een veiligheidsvest? Doe deze dan aan. Vanaf hier kan je de hulpdiensten bellen en de volgende informatie op het hectometerpaaltje doorgeven:
Wil je een ernstig ongeval of calamiteit melden? Bel dan via 112 de alarmcentrale en geef de volgende informatie door:
Bij blikschade of geen ernstige ongevallen kun je het beste met de tegenpartij doorrijden naar een parkeerplaats, om daar het schadeformulier in te vullen. Maak wel eerst een foto van de schade! Dit dien je te doen bij schade:
Wat dien je te doen bij ongevallen
Om deze volgorde te onthouden, kun je PAMAN gebruiken als ezelsbruggetje.
Als je langs een ongeval rijdt, laat je dan niet afleiden en houd je ogen op het weg. Zo veroorzaak je geen onnodige file en gevaar. Houd er wel rekening mee dat andere bestuurders wél afgeleid kunnen zijn. Houd ook rekening met voetgangers op het wegdek.
Heeft een ongeval als gevolg dood, letsel of schade? Dan mag geen enkele betrokkenen doorrijden zonder bekendmaking van de eigen gegevens (ID) en gegevens van het voertuig (kentekencard). Het is ook verboden om een slachtoffer in hulpeloze toestand achter te laten.
Heb je een geparkeerde auto geraakt en is de bestuurder niet in de buurt? Laat dan je gegevens achter op een briefje, zodat de eigenaar contact met jou kan opnemen. Informeer ook de politie door te bellen naar het algemene nummer (geen 112!). Dit is verplicht.
Eerste hulp verlenen
Als er geen levensbedreigende situatie is (zoals brand of verdrinking), dan dien je het slachtoffer niet te verplaatsen. Dit kan nog meer schade veroorzaken (bijvoorbeeld bij een gebroken rug of nek).
Is het slachtoffer bewusteloos? Dan is het belangrijk dat deze nog vrij kan ademhalen. Leg een slachtoffer dat bewusteloos is daarom in de stabiele zijligging.
Heeft het slachtoffer een bloedende wond/bloedverlies? Gebruik, indien aanwezig, handschoenen, verband of een schone doek. Probeer je handen voor en na de handeling te wassen. Bij bloedverlies doe je het volgende:
Geef een slachtoffer geen eten of water. Een slachtoffer kan namelijk in shock zijn en eten/drinken kan toevoer van zuurstof naar de hersenen belemmeren. Een slachtoffer dat in shock is of dreigt te zijn is onrustig, heeft een vale huidskleur, is koud en klam/zweterig, heeft dorst, is slap en krachteloos.
Als je met je auto te water raakt, dan heb je nog even de tijd om te ontsnappen uit je auto. Je auto zal namelijk niet direct naar de bodem zakken. Doe het volgende:
Plaats de veiligheidshamer in het midden van de auto, voorin. Zo kunnen alle passagiers (en bestuurder) erbij in geval van nood.
Je mag maar één voertuig slepen. Hierbij dien je een stevige sleepkabel te gebruiken. Bevestig deze kabel aan daartoe bestemde bevestigingspunten.
De afstand tussen een gesleepte voertuig en het slepende voertuig mag niet groter zijn dan 5 meter. Het gaat hier om de afstand vanaf de achterkant van de slepende voertuig tot de voorkant van het gesleepte voertuig. Houd ten alle tijden het sleeptouw gespannen! De achterste bestuurder dient daarom meer af te remmen dan de voorste bestuurder. En let erop dat óók de bestuurder van het gesleepte voertuig in het bezit is van een geldig rijbewijs.
Vermijd de autosnelweg of de autoweg, dit is niet veilig, want je kunt geen vaart maken met een gesleepte voertuig. Ook zal je niet zomaar kunnen uitwijken of afremmen.
Let op: als de motor uitstaat van het gesleepte voertuig, dan werkt de rem- en stuurbekrachtiging niet. Dit houdt in dat de auto veel minder goed te besturen is. Laat daarom de bestuurder met meer ervaring de gesleepte auto besturen. Tijdens het besturen moet je de regels van een auto met aanhangwagen volgen.
Snelheid
Je dient je snelheid altijd aan te passen aan de omstandigheden. Als de toegestane maximumsnelheid ergens 50 km per uur is, dien je bijvoorbeeld bij hevige regen, langzamer te rijden dan 50 km per uur. De toegestane maximumsnelheid geldt altijd bij gunstige omstandigheden.
Jonge bestuurders overschatten zichzelf vaak en rijden veel te hard. Hierdoor is de kans op een ongeval onder jonge bestuurders maar liefst 4 keer zo groot.
Adviessnelheid
Een adviessnelheid is geplaatst op een vierkant blauw bord. Dit is geen maximumsnelheid. Een adviessnelheid is afgestemd op de plaatselijke omstandigheden (bijvoorbeeld voor een scherpe bocht). Volg dit advies op, dan is de kans dat je bijvoorbeeld uit de bocht vliegt, klein.
Adviessnelheden kunnen ook bij opeenvolgende verkeerslichten geplaatst zijn. Als je de adviessnelheid volgt, dan is de kans groot dat je in een groene golf terecht komt: je komt geen rood verkeerslicht tegen.
Autosnelweg
De autosnelweg wordt aangeduid met bord G1. Je kunt een autosnelweg ook herkennen aan de letter A (A van autosnelweg). Het cijfer achter de letter A geeft het snelwegnummer aan. De langs de autosnelwegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushaltes maken géén deel uit van de autosnelweg.
De maximumsnelheid op de autosnelweg is tussen 6:00 ’s ochtends tot 19:00 ’s avonds 100 km per uur. Tussen 19:00 – 6:00 is dit 130 km per. Let op, er kunnen borden aanwezig zijn die een andere maximumsnelheid aangeven. Borden gaan boven verkeersregels. De standaard toegestane maximumsnelheid is 130 km.
De minimumsnelheid op de autosnelweg is 60 km per uur. Dit houdt in dat je op de snelweg geen brommobiel kunt verwachten, want deze hebben een toegestane maximumsnelheid van 45 km per uur. Zie onderstaand voor de overige kenmerken van een autosnelweg:
Als je de bebouwde kom binnenrijdt nadat je lang op de autosnelweg hebt gereden, is de kans groot dat je sneller gaat rijden dan 50 km per uur, omdat je een hoge snelheid gewend bent.
De autoweg wordt aangeduid met bord G3. De langs de autoweg gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushaltes maken geen deel uit van de autoweg. Op de autoweg is de toegestane maximumsnelheid 100 km per uur, ongeacht het tijdstip. Je motorvoertuig moet minimaal 50 km per uur kunnen rijden. Dus ook op de autoweg kan je geen brommobiel verwachten. Hieronder nog enkele kenmerken van een autoweg:
Rijd je met een aanhangwagen of caravan op de autoweg of de autosnelweg? Dan gelden er andere maximumsnelheden:
Op de autosnelweg mag je alleen de twee meest rechterrijstroken gebruiken indien je voertuig langer is dan 7 meter (inclusief aanhanger). Dit geldt ook voor vrachtwagens: ook zij mogen alleen de twee meest rechterrijstroken gebruiken. Uiteraard mogen zij wel de linkerbaan gebruiken om voor te sorteren.
Binnen de bebouwde kom mag je maximaal 50 km per uur rijden. De bebouwde kom herken je aan dit bord:
Er geldt binnen (en buiten) de bebouwde kom geen minimumsnelheid. Je kunt er dus alle soorten weggebruikers tegenkomen. Let op, de maximumsnelheid kan ook anders zijn, dit is dan aangegeven met een bord.
De maximumsnelheid op een autoweg is 100 km per uur. Maar als deze autoweg binnen de bebouwde kom is, dan is de toegestane maximumsnelheid 50 km per uur. Maar vaak is er een hogere snelheid aangegeven (meestal 70 km per uur) met een ander bord.
Buiten bebouwde kom
Buiten de bebouwde kom mag je 80 km per uur rijden, tenzij anders aangegeven. Een weg buiten de bebouwde kom kun je herkennen aan de belijning van de weg. Een dubbele belijning, onderbroken of doorgetrokken, geeft aan dat je buiten de bebouwde kom rijdt.
Ook hier geldt dat er met borden een lager maximumsnelheid aangegeven kan worden.
De autoweg en de autosnelheid bevinden zich altijd buiten de bebouwde kom.
Op wegen buiten de bebouwde kom kan je alle soorten bestuurders verwachten. Snelle en langzaam verkeer komen elkaar dus tegen op deze wegen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Daarom zijn in veel gebieden 60 km-zones ingesteld, waar je maximaal 60 km per uur mag rijden. Deze wegen kun je ook herkennen aan het wegdek. Op deze wegen kun je zowel autobestuurders, fietsers als voetgangers tegenkomen.
Bruggen en viaducten kunnen bij ijzel extra glad zijn, omdat het koude lucht boven én onder het wegdek stroomt. Sta je voor een geopende brug? Zet dan je motor af.
Een busbaan is een losliggende rijbaan.
Een busstrook is een gedeelte van de rijbaan. Deze is gescheiden door een doorgetrokken of onderbroken streep. Op dit deel van de rijbaan zie je het woord BUS of LIJNBUS. Zie je het woord BUS? Dan mogen alle bussen gebruik maken van dit gedeelte van de rijbaan. Zie je het woord LIJNBUS? Dan mogen alleen lijnbussen hier gebruik van maken. Taxi’s met een speciale ontheffing mogen er ook gebruik van maken.
Bij een bushalte mag jij niet parkeren of stilstaan. Je mag er alleen even stilstaan om passagiers in- of uit te laten stappen.
Een bus (alle autobussen, ook touringcars) die aangeeft weg te willen rijden bij een halte, dien je binnen de bebouwde kom altijd voor te laten gaan. Ook als je de bus van voren nadert. Buiten de bebouwde kom hoeft dat niet. Houdt er rekening mee dat een bus die binnen de bebouwde kom aangeeft dat hij weg wil rijden, ook direct wegrijdt.
Als je in de buurt van een bus rijdt, dien je rekening te houden met passagiers die uitstappen en passagiers die richting de bus rennen om hem niet te missen. Zij kunnen plotseling de rijbaan op rennen.
Binnen de bebouwde kom volgen lijnbussen vaak een aangepaste route. Om te voorkomen dat andere bestuurders ook gebruik maken van deze route, zijn er op sommige routes bus sluizen geplaatst. Een auto mag hier niet doorheen rijden. Als dit toch gebeurt, komt deze vast te zitten in de sluis.
Indien passagiers een tram verlaten en op de rijbaan terecht komen (een tramhalte zonder perron of vluchtheuvel), dan dien je deze passagiers ten alle tijden voor te laten gaan.
Doorgaande rijbaan
De doorgaande rijbaan is een rijbaan zonder de invoegstroken en uitrijstroken.
Een eenrichtingsweg herken je aan deze borden:
Op een eenrichtingsweg mag je niet keren of achteruitrijden. Je mag wel achteruit inparkeren.
Bij een weg met gescheiden rijbanen (bijvoorbeeld door een middenberm), geeft een bord aan welke rijbaan je moet volgen. Zie je geen bord? Dan beschouw je de weg als een eenrichtingsweg. Neem de meest rechter rijbaan.
Een fietsstrook is een strook op de rijbaan, waarop een fiets is afgebeeld. Deze strook is meestal roze van kleur en is altijd gemarkeerd met een doorgetrokken of onderbroken streep. Een fietsstrook is bedoeld voor fietsers en snorfietsers (en gehandicaptenvoertuigen). Houdt er rekening mee dat fietsers zich op een fietsstrook ‘veilig’ voelen en daarom minder goed zullen opletten.
Op een fietsstrook mag jij als bestuurder niet rijden. Je mag een fietsstrook wel gebruiken om voor te sorteren, indien de streep onderbroken is en indien dit veilig kan. Doe dit ook alleen als dit beter is voor de doorstroming van het verkeer. Is de streep doorgetrokken? Dan mag jij op een fietsstrook niet voorsorteren. Je mag een fietsstrook (met onderbroken of doorgetrokken streep) ten alle tijden gebruiken om een inrit in te rijden.
Op een fietsstrook en op de rijbaan langs een fietsstrook mag je nooit vrijwillig stilstaan (in een file mag het dus wel). Iemand even snel in- of uitlaten langs een fietsstrook is dus verboden.
Fietssuggestiestroken zien eruit als een fietsstrook, maar op een suggestiestrook ontbreekt het fietssymbool. Een fietssuggestiestrook mag jij in principe gewoon gebruiken om op te rijden, mits dit veilig kan. Doe dit wel alleen als dit goed is voor de doorstroming van het verkeer. Je mag er ook op stilstaan.
Fietsstraten zijn speciaal ingericht voor fietsers. Andere bestuurders mogen deze straat wel inrijden, maar de fietsers zijn de baas. Een fietsstraat heeft geen juridische status.
Als je de doorgaande rijbaan op wilt rijden gebruik je een invoegstrook. Als je de doorgaande rijbaan wilt verlaten gebruik je een uitrijstrook. Een invoegstrook en een uitrijsrook zijn gemarkeerd met blokmarkeringen. Indien je wilt invoegen, moet je de bestuurders op de doorgaande rijbaan voor laten gaan, omdat zij altijd sneller rijden dan jij. Je hoeft een invoegstrook niet helemaal te gebruiken. Je hoort in te voegen zodra dit veilig kan. Geef je richting pas aan op het moment dat je daadwerkelijk gaat invoegen en niet eerder!
Een inrit en een uitrit kan je meestal herkennen aan een verlaagd trottoirband of de inritblokken. Maar een weg met een beperkte bestemming (zoals parkeerplaatsen bij een winkelcentrum) zijn ook in- en uitritten. Deze hebben geen verlaagd trottoir of inritblokken, maar gelden wel als in- en uitritten.
Je dient bij het inrijden van een inrit of uitrijden van een uitrit alle verkeer voor laten gaan. Dit geldt dus ook voor voetgangers.
Een parkeerhaven of een parkeerstrook is een gedeelte langs de rijbaan waar je je voertuig kunt parkeren of stil laten staan.
Een passeerstrook is een rijstrook waar motorvoertuigen die niet sneller kunnen rijden dan 25 km per uur, ingehaald kunnen worden door andere bestuurders. Deze langzame voertuigen zijn verplicht om gebruik te maken van een passeerstrook (zo kunnen wij langs rijden en ontstaat er geen file).
Op een puntstrook mag je niet rijden. Dit is een meerhoekig (driehoekig, rechthoekig of trapeziumvormig) vlak op een gedeelte van de weg waar de wegen zich splitsen of bij elkaar komen.
Een overweg (of een spoorwegovergang genoemd) is een gelijkvloerse kruising tussen een weg en spoorweg (waar de treinen op rijden). In de meeste gevallen zijn deze overwegen beveiligd met overwegbomen (slagbomen), knipperlichten en alarmbellen. Een beveiligd overweg herken je aan dit bord:
Een onbeveiligd overweg (wat niet veel meer voorkomt) herken je aan dit bord. Deze hebben wel een knipperlichten en alarmbellen, maar geen slagbomen.
Als de knipperlichten wit licht uitstralen, dan mag je doorrijden. Als het rood licht uitstralen, dan dien je te stoppen. Je dient te stoppen zodra de alarmbellen afgaan en de overweglichten rood gaan knipperen. Gaan de slagbomen omhoog, maar knippert het licht nog rood? Dan mag je nog niet doorrijden. De kans bestaat dat de slagbomen weer omlaaggaan, omdat er nog een trein aankomt. Je mag pas doorrijden zodra het rode licht is gedoofd.
Als je moet stoppen: houdt de zijwegen vrij, ga niet op een overweg stilstaan en zet je motor af. Rijd een overweg pas op als je zeker weet dat je direct kunt oversteken. Als je ziet dat er een file staat achter de overweg, dan dien je natuurlijk nog voor de overweg te stoppen.
Je wordt tijdig gewaarschuwd voor een overweg. Onder de borden die jou waarschuwen voor een overweg (beveiligd of onbeveiligd) zie je ook bakens. Elke streep op de baken geeft een afstand van 80 meter weer. Zie je twee strepen? Dan betekent dat dat je over 160 meter een overweg tegenkomt.
Vlak voor een overweg kun je een Andreaskruis treffen. 1 kruis betekent dat je een overweg nadert met 1 spoor. 2 kruizen betekent dat je een overweg nadert met twee of meer sporen.
Vlak voor en op een overweg kunt je beter niet inhalen. Dit is gevaarlijk. Fietsers kun je wel liever inhalen áls er voldoende ruimte en zicht is. Dit zal beter zijn voor de doorstroming van het verkeer.
Een rijbaan is een weggedeelte wat uitsluitend bestemd is voor rijdende voertuigen. Fietspaden en fiets-/bromfietspaden horen hier niet bij.
Een rijstrook is een gedeelte van de rijbaan. Deze stroken zijn gemarkeerd met doorgetrokken of onderbroken strepen. Een rijstrook is zo breed als dat er motorvoertuigen op meer dan twee wielen op kunnen rijden.
Een rotonde wordt altijd aangegeven door middel van dit bord. Een rotonde heeft altijd dezelfde rijrichting.
Een rotonde met één rijstrook heeft vaak een smallere rijbaan. Rijd daarom langzamer op deze rotondes. Een rotonde met één rijstrook is vaak binnen de bebouwde kom geplaatst, ter vervanging van een kruispunt. Dit voorkomt vaak ernstige ongelukken. Op de rijbaan van een rotonde binnen de bebouwde kom, kan je een fietsstrook of fietssuggestiestrook tegenkomen. Let dus goed op de fietsers en snorfietsers.
Een rotonde met twee rijstroken is een grotere rotonde, welke je buiten de bebouwde kom tegen kunt komen. Op de rijstroken van de rotondes zijn pijlen aangebracht, welke aangeven hoe je kunt voorsorteren.
Op een rotonde met twee rijstroken bestaat het gevaar dat bestuurder in aanraking komen wanneer ze in drukte van rijbaan willen wisselen. Om gevaarlijke situaties te voorkomen, kunnen bestuurders nog voor de rotonde op de juiste manier voorsorteren. Hiervoor zijn voorwegwijzers langs het wegdek en pijlen op het wegdek geplaatst. Zo dien je nog voordat je de rotonde oprijdt, de juiste strook te kiezen, zodat je óp de rotonde niet meer van rijstrook hoeft te wisselen. Om dit nóg een stuk veiliger te maken, zijn er betonnen verhogingen geplaatst tussen de rijstroken. Zo kan je niet meer van rijstrook wisselen.
Vlak voor en op een rotonde mag je zowel via rechts als via links inhalen. Houd wel rekening met de dode hoek van andere bestuurders.
Normaliter hebben bestuurders die op de rotonde rijden, voorrang van bestuurders die nog voor de rotonde staan. Dit is te zien aan de borden en haaientanden die bij bijna alle rotondes geplaatst zijn. Echter, er bestaan nog enkele rotondes waar geen borden en haaientanden staan. In dat geval krijgt de bestuurder die de rotonde op wil rijden, voorrang. Als er een verkeerslicht is geplaatst, dan volg je deze natuurlijk.
Wil je de rotonde verlaten bij de eerste afslag? Blijf dan op de toeleidende weg rechts rijden en geef je richting ook op de toeleidende weg aan naar rechts.
Wil je de tweede afslag nemen, dus rechtdoor? Rijd dan op de toeleidende weg op de rechterstrook. Zijn er drie rijstroken? Kies dan voor de middelste strook. Op de rotonde geef je je richting pas aan naar rechts, nádat je de eerste afslag voorbij bent gereden.
Wil je driekwart op de rotonde, dus links afslaan? Ga dan op de toeleidende weg op de linker strook voorsorteren en geef je richting op de toeleidende weg aan naar links. Op een minirotonde kan je op de rotonde je richting aan laten staan naar links. Op een grote rotonde zet je je richtingaanwijzer uit en geef je je richting aan naar rechts, nádat je de tweede afslag voorbij bent.
Als je de rotonde wilt verlaten, moet je alle verkeer die de rotonde blijft volgen, voor laten gaan. Dit geldt ook voor voetgangers die op een voetpad lopen en fietsers (en snor- en bromfietsers) die op een fietsstrook of fietspad (of fiets-/bromfietspad) rijden.
Let op: dit geldt niet voor fietsers (en snor- en bromfietsers) die op een fietspad (of fiets-/bromfietspad) rijden die zich wat verder bevinden dan de rotonde. Deze paden maken namelijk geen deel uit van de rotonde.
Een spitsstrook is een vluchtstrook die open wordt gesteld tijdens de spitsuren (drukke periode op de weg). Als de vluchtstrook als spitsstrook wordt gebruikt, ben je verplicht om deze te gebruiken, want we rijden altijd zo veel mogelijk rechts. In dit geval mag je over de doorgetrokken streep rijden.
Een plusstrook bevindt zich aan de linkerkant van de rijbaan. Deze wordt gebruikt om de doorstroming te bevorderen tijdens drukke tijden. Het nadeel van een plusstrook is dat deze smaller is dan een normale rijstrook. Het voordeel is dat de vluchtstrook nu wel vrij blijft voor bestuurders met pech of een noodgeval.
Met borden en elektronische rijstrooksignalering wordt aangegeven of de spitsstrook geopend of gesloten is. Bij mistig weer wordt de spitsstrook vaak niet geopend, omdat dan via de camera’s niet te zien is of de vluchtstrook leeg is.
Voordat je de tunnel inrijdt dien je je dimlichten te ontsteken. Zo heb je beter zicht in de tunnel én word je beter gezien door andere bestuurders. Let op: het is belangrijk dat je je lichten ontsteekt nog voordat je de tunnel inrijdt, want als je het pas in de tunnel doet, dan gaan je achterliggers denken dat je aan het remmen bent. Als je de tunnel weer uitrijdt, moet je er rekening mee houden dat je ogen even moeten wennen aan het licht. Pas daarom je rijgedrag aan.
Heb je pech in de tunnel? Probeer dan de tunnel te verlaten als dit nog mogelijk is. Na de tunnel kan je op de vluchtstrook staan. Kan je de tunnel niet meer uitrijden? Schakel dan je alarmlichten aan en parkeer zo ver mogelijk rechts. Het liefst in een vluchthaven. Kan dit niet? Zet dan je motor af en verlaat je voertuig. Loop langs de tunnelwand naar de eerstvolgende hulppost. Let op: loop altijd in de rijrichting van het verkeer, nóóit richting het tegemoetkomend verkeer lopen! Je mag nooit de rijbaan oversteken. Ga ook niet te dicht bij je auto staan, maar op een voldoende afstand (50 meter voorbij het voertuig).
Is er een file in de tunnel? Dit komt waarschijnlijk door een ongeval verderop. Dit is wat je hoort te doen:
Brand in de tunnel? Dit moet je doen:
Een uitwijkplaats vind je meestal langs smalle wegen, waar twee auto’s elkaar nauwelijks kunnen passeren. Hier zijn uitwijkplaatsen aangelegd (aan de linker- en de rechterkant van de weg), zodat bestuurders daar kunnen staan om tegenliggers te laten passeren. Het is belangrijk dat je ver genoeg vooruitkijkt, zodat je de uitwijkplaats niet mist als er een tegenligger aan komt rijden.
Een ventweg wordt ook wel een parallelweg genoemd. Deze wegen liggen naast de hoofdwegen en worden gebruikt door het langzame en lokale verkeer. De hoofdweg is bedoeld voor het snelle en doorgaande verkeer.
Een verdrijvingsvlak is een gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht. Hier mag jij niet op rijden. Dit vlak is er om jou letterlijk te verdrijven richting een andere strook, omdat deze waarschijnlijk ophoudt. Je mag alleen over een verdrijvingsvlak (of puntstuk) rijden als je gebruik gaat maken van de spitsstrook.
Een vluchtstrook is een gedeelte van de weg langs de autoweg of autosnelweg, wat is gescheiden van de rijbaan door een doorgetrokken streep. Een vluchtstrook of vluchthaven is uitsluitend bedoeld om te gebruiken in geval van nood of pech. Een vluchtstrook maakt geen deel uit van de rijbaan.
Een voetgangersoversteekplaats wordt ook wel een zebrapad genoemd. Op een zebrapad dien je alle voetgangers en gehandicaptenvoertuigen die willen oversteken óf die op het punt staan om over te steken voor te laten gaan.
Vlak voor en op een zebrapad mag je niemand inhalen. Dat is verboden, omdat het gevaarlijk is. Je kunt een voetganger namelijk over het hoofd zien, omdat het voertuig die je inhaalt het zicht blokkeert.
Binnen 5 meter (5 meter voor en 5 meter na) van een zebrapad mag je niet parkeren. Even stilstaan om iemand in- of uit te laten stappen en om goederen in- en uit te laden mag wel.
Als je in een file rijdt: zorg ervoor dat je het zebrapad vrij houdt.
Wegen
Onder wegen verstaan we alle wegen of paden die openstaan voor het openbaar verkeer. Dit is inclusief bruggen, duikers, bermen en zijkanten.
Een woonerf kan je herkennen aan de borden. Een woonerf is een openbare weg, waar net andere regels gelden:
Binnen een woonerf dien je extra voorzichtig te rijden, want de kans is groot dat je spelende kinderen zult treffen.
Een 30 km zone is een gedeelte van de weg waar je in de gehele zone maximaal 30 km per uur mag rijden. Meestal kom je zo een zone tegen in de buurt van scholen en waar snel en langzaam rijdend verkeer gemengd zijn. Een 30 km zone heeft niet altijd een in- of uitrit. Als je een 30 km zone verlaat, kan het dus zijn dat jij voorrang krijgt (indien je van rechts komt).
De maximumsnelheid van 30 km per uur eindigt pas wanneer dit wordt aangegeven door een ‘einde 30 km zone’ bord. Vanaf dit bord mag je 50 km per uur rijden.
In een bocht krijg je te maken met de centrifugale kracht. Deze kracht duwt je naar de buitenkant van de bocht. Dat is waarom je tegen je autodeur wordt gestuurd in een bocht (of juist naar de andere kant). Als je twee keer zo hard de bocht neemt, dan is de centrifugale kracht 4 keer zo groot. In een scherpe bocht is de centrifugale kracht groter.
Je dient minimaal 2 seconden afstand te houden tot je voorligger. De formule hiervoor is als volgt:
Klinkt veel te lastig, dus er is een makkelijkere manier:
Dit is de minimale volgafstand die je dient te houden. Dit is standaard 2 seconden. Dus in 2 seconden leg je deze afstand af.
Wil je in het verkeer weten of je 2 seconden afstand houdt? Doe dan het volgende: Als je voorligger een bermpaal/hectometerpaal voorbijrijdt, begin dan met tellen (eenentwintig, tweeëntwintig). Als je deze twee cijfers hebt geteld en je bent bij hetzelfde paaltje gekomen (of nog ervoor) als waar je voorligger was toen je begon met tellen, dan is je volgafstand goed.
Let op: de volgafstand van 2 seconden geldt bij gunstige omstandigheden. Is het weer slecht (bijvoorbeeld regen, mist, sneeuw), heb je een aanhangwagen/caravan of is je voertuig zwaar beladen? Zorg er dan voor dat je volgafstand 3 of meer seconden is.
Voegt er een bestuurder toe, tussen jou en je voorligger? Laat dan je gas even los om je volgafstand weer te herstellen.
Is je volgafstand te klein? Dan is de kans op een kop-staartbotsing heel groot. Je hebt namelijk niet voldoende ruimte om tijdig je voertuig tot stilstand te kunnen brengen als je voorligger plotseling remt.
De totale tijd die je nodig hebt om tot stilstand te komen, noemen we stopafstand. De stopafstand is de afstand die je legt tijdens de reactieseconde + remafstand. Oftewel, de afstand die je legt vanaf het moment dat je ziet dat je moet stoppen, tot het punt dat je voertuig helemaal stilstaat.
De reactieseconde is gemiddeld één seconde. Het moment dat je waarneemt dat je moet remmen, tot het moment dat je daadwerkelijk op rem trapt. Dat duurt één seconde.
Ben je moe, ben je onder invloed, heb je medicijnen gebruikt die jouw rijvaardigheid kunnen beïnvloeden? Dan is je reactietijd groter dan één seconde. Hierdoor is je stopafstand ook langer!
De vuistregel voor het bepalen van de reactieafstand is: ((snelheid km/u : 2) + 10%) : 2. Een aantal voorbeelden:
De remweg is de afstand die je legt vanaf het moment dat je remt, tot het moment dat je auto stilstaat. De vuistregel die je kunt gebruiken om deze afstand te betalen: (snelheid : 10) x (snelheid:10) : 2. Aantal voorbeelden:
Je remweg is langer als je bijvoorbeeld met een aanhangwagen/caravan rijdt, op een weg rijdt met klinkers, met lading op je auto rijdt, of als je bandenspanning te laag is. Je remweg neemt progressief toe: als je 2x zo hard rijdt, wordt je remweg 4x zo lang.
De stopafstand is je reactieafstand + je remweg bij elkaar. Bij 80 km per uur is dat dus 54 meter en bij 50 km per uur is dat 26,25 meter.
In Nederland rijden we altijd zo veel mogelijk rechts. Dit is verplicht. Doe dit wel op een veilige en verantwoorde manier: houdt dus voldoende afstand van het trottoir of de berm.
Inhalen doen we in principe altijd via links. Rechts inhalen is niet toegestaan, behalve:
Verboden om in te halen
Bij dit bord is het verboden voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen:
Dit bord geldt alleen voor vrachtauto’s: voor vrachtauto’s is het verboden om andere motorvoertuigen in te halen:
Deze borden zijn geplaatst op wegen plaatsen waar het gevaarlijk is om in te halen, zoals:
Een inhaalverbod geldt ook op de volgende plaatsen:
Inhalen betekent: rijdende bestuurders onderling in dezelfde richting inhalen.
Voorbijgaan is het passeren van stilstaande voertuigen, stilstaande obstakels en voetgangers.
Een bestuurder haalt een auto dus in, maar rijdt een voetganger voorbij. Je mag in beide gevallen geen hinder of gevaar veroorzaken.
Wil je een obstakel voorbijrijden, let dan op het volgende:
Wil je inhalen of een obstakel voorbijrijden? Dan dien je je richting altijd aan te geven. Dit dien je te doen bij elke belangrijke zijdelingse verplaatsing. Dus ook bij het voorbijrijden van fietsers of geparkeerde voertuigen. Let op: geef pas je richting aan op het moment dat je ook daadwerkelijk met je inhaalmanoeuvre begint. Eerst kijken, dan richting aangeven naar links, inhalen, kijken en weer richting aangeven naar rechts, want je moet altijd zo veel mogelijk rechts rijden.
Zorg er wel voor dat je eerst ruim voldoende afstand hebt op je voorligger, zodat je nog ruimte hebt om snelheid te maken.
Bij tegemoetkomend verkeer op een smalle weg dien je zoveel mogelijk uit te wijken. Je tegenligger zal dit ook doen. Kan jouw tegenligger niet uitwijken (een vrachtwagen bijvoorbeeld, of bomen langs de weg)? Dan moet jij extra uitwijken. Let wel op dat niet elke berm geschikt is om uit te wijken. Sommigen zijn te zacht.
Bij een rijbaanversmalling worden vaak de volgende borden geplaatst:
Zijn er geen borden en ligt de rijbaanversmalling aan jouw kant? Dan moet je je tegenliggers voor laten gaan.
Wordt de rijbaan aan beide zijden versmald? Dan geldt de regel dat de eerste bestuurder die als eerst aankomt, als eerst mag. Het is wel sociaal wenselijk dat je bussen en vrachtauto’s voor laat gaan (het kost hun meer kracht om het voertuig tot stilstand te brengen en weer in beweging te zetten). Let op dat je voetgangers altijd voor moet laten gaan.
Ligt er een obstakel op jouw weghelft (zoals een geparkeerde auto)? Dan dien je je tegenligger voor te laten gaan. Ligt er een obstakel aan de weghelft van je tegenligger? Dan moet hij stoppen en jou voor laten gaan.
Voorsorteren betekent jezelf klaar maken om de bocht te nemen.
Voorsorteren voor rechts afslaan
Als je rechts af wilt slaan, sorteer je:
Rechts afslaan doe je het beste op de volgende manier:
Wil je een enkelbaans weg op buiten de bebouwde kom? Let er dan op dat kruisende bestuurders (bestuurders van links en rechts) snel kunnen naderen (want maximumsnelheid in 80 km per uur). De kans dat je frontaal tegen een inhaler botst is ook groot, omdat zij jou te laat zien! En zijn er veel bomen? Dan kunnen deze jou het zicht ook enorm ontnemen. Let dus goed op als je buiten de bebouwde kom een enkelbaans weg op wilt rijden.
Wil je links afslaan, dan dien je jezelf af te vragen of je tegenliggers kunt verwachten, want:
Rij je op een eenrichtingsweg waar je fietsers, snorfietsers of bromfietsers kunt verwachten? Dan moet je natuurlijk tegen de as van de weg voorsorteren, anders kunnen deze bestuurders er niet langs.
Links afslaan doe je het beste op deze volgorde:
Bij het afslaan naar links, moet je extra kijken voordat je sorteert en voordat je daadwerkelijk afslaat. De kans bestaat namelijk dat je wordt ingehaald.
Op grote kruispunten zijn vaak voorsorteerstroken aangebracht. Je kunt aan de pijlen op het wegdek zien op welke rijstrook je moet rijden om een bepaalde richting te volgen. Maar let op: heb je voor een voorsorteerstrook gekozen, maar was dat niet de bedoeling? Dan heb je pech, want je mag op het kruispunt niet meer van rijstrook wisselen. Ben je nog voor het kruispunt? Dan mag je alleen van rijstrook wisselen als er geen doorgetrokken streep is.
Stilstaan houdt de volgende twee handelingen in:
Let op: wachten op een passagier die straks gaat instappen valt niet onder stilstaan. Dit valt onder parkeren.
Alle handelingen wat je hierbuiten doet, valt onder parkeren. Zoals het beantwoorden van berichten, de navigatie instellen of de weg vragen.
Sta jij stil in de file, voor rood licht of om voorrang te verlenen? Dan valt dit niet onder stilstaan en ook niet onder parkeren.
Dit bord geeft een verbod op stilstaan aan:
Hier geldt: je mag niet stilstaan aan de kant van de rijbaan waar dit bord is geplaatst. Waar jij niet mag stilstaan, mag je natuurlijk ook niet parkeren.
Een verbod op stilstaan wordt ook aangegeven met een doorgetrokken gele streep. Langs deze streep mag jij niet stilstaan (dus ook niet parkeren).
Waar mag je nog meer niet stilstaan?
Dit is een parkeerverbodsbord. Zie je dit bord langs de weg, dan mag jij niet parkeren aan de kant van de rijbaan waar dit bord is geplaatst. Aan de andere kant van de rijbaan zou dit dus wel mogen (tenzij daar ook een bord is geplaatst). Bij dit bord mag je niet parkeren, maar wel stilstaan om passagiers in- en uit te laten stappen en goederen te laden en te lossen. Na dit bord mag je natuurlijk nog wel parkeren in een parkeervak of op een parkeerstrook.
Een parkeerverbod-zone wordt aangegeven met dit bord:
Binnen deze zone mag je aan beide kanten van de rijbaan niet parkeren. Binnen een parkeervak mag je wel parkeren, uiteraard.
Een parkeerverbod kan ook aangewezen worden met een onderbroken gele streep. Langs een onderbroken gele streep mag jij niet parkeren. Stilstaan is wél toegestaan.
Waar mag je nog meer niet parkeren?
Op al deze plaatsen, waar je niet mag parkeren, mag je wél stilstaan. Dus passagiers in- en uit laten stappen en goederen in- en uitladen mag hier wel.
Deze borden kunnen ook een onderbord hebben. Deze geeft dan extra informatie over het verbod.
Zie je getallen op het onderbord? Dan geldt het verbod alleen op die dagen van de maand.
Zie je een pijl? Dan geldt het verbod alleen in de richting van die pijl.
Zie je een blauwe lijn langs de weg of parkeervakken? Dan mag je daar alleen parkeren met een parkeerschijf. Het gebruik van een parkeerschijf is verplicht voor alle motorvoertuigen op meer dan twee wielen.
Een parkeerschijf stel je altijd in op de aankomsttijd. Je mag dit in jouw voordeel, naar het eerstvolgende halve of hele uur. Je mag hem tussentijds niet opnieuw instellen. Plaats je parkeerschijf zichtbaar achter je voorruit.
Als je op de autosnelweg op een file rijdt, mag je je waarschuwingslichten ontsteken, om je achterliggers te waarschuwen. Schakel je waarschuwingslichten weer uit als je ziet dat ze het hebben opgemerkt en afremmen.
Rijd je in een file? Dan doe je dit:
Let op: je kunt van motorrijders niet verwachten dat zij zullen aansluiten in de file. Zij zullen tussen de rijstoken doorrijden.
Let op: is er geen vluchtstrook? Maak dan het midden van de rijstroken vrij voor hulpdiensten.
In het verkeer gebruiken we verlichting om zelf goed zichtbaar te zijn voor andere bestuurders én om zelf beter te kunnen zien.
Kleur verlichting
Grote lichten, dimlichten, dagrijlicht en stadslichten mogen alleen wit of geel licht uitstralen. Het is verboden om met een andere kleur verlichting te gaan rijden. Je achterlichten en remlichten zijn rood en je achteruitrijverlichting is wit.
Dimlicht
Dimlicht mag je altijd voeren. Zowel dag als nacht, zowel binnen- als buiten de bebouwde kom. Er zijn momenten waar het verplicht is:
Het kan ook nodig zijn om in de onderstaande gevallen je dimlicht te ontsteken (ook al is het prachtig weer) (indien je geen dagrijlicht hebt):
Kom je overdag veel voertuigen tegen met dimlicht? Dan kan je verderop regen, mist of sneeuw verwachten. Schakel zelf dan ook alvast je dimlichten in.
Dagrijlicht zie je vaak bij nieuwe auto’s. Dagrijlichten zijn bedoeld om jezelf overdag nog beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers. Er zijn geen gevallen waar het verplicht is om dagrijlicht te voeren.
Het is wel zo, dat je dagrijlichten nooit mag combineren met andere verlichting. Dus moet jij je dimlichten inschakelen, omdat het bijvoorbeeld regent? Dan dien je je dagrijlicht uit te schakelen. Dagrijlicht is geen vervanging van dimlicht. We zeggen ook wel: dagrijlicht mag je alleen voeren als het prachtig weer is.
Groot licht mag je zowel binnen als buiten de bebouwde kom voeren. Maar dat mag alleen:
Dit betekent dat je groot licht niet mag voeren als er voetgangers naar jou toe lopen of als er een bestuurder voor je rijdt. Je kunt ze namelijk verblinden. Het is ook verboden om je groot licht overdag te voeren, ook als de weg helemaal vrij is.
Voeren jouw tegenliggers knipperend groot licht? Dan ben jij waarschijnlijk vergeten je groot licht te dimmen. Zie jij een tegenligger met groot licht? Dan mag jij ook met je groot licht knipperen om hem te waarschuwen. Probeer ondertussen langs zijn licht te kijken in plaats van erop.
Je stadslichten moeten branden in combinatie met je achterlichten. In de volgende situaties dien jij je stadslichten in te schakelen:
Deze verplichting geldt ook voor je caravan of aanhangwagen. Het maakt hierbij niet uit of deze vastzit aan je auto of losgekoppeld is.
Let op: je mag niet rijden met alleen je stadslichten (en achterlichten) aan.
Je mistlicht aan de voorzijde mag je (indien gewenst in combinatie met dimlicht) in de volgende situatie voeren:
Je bent niet verplicht om je mistlicht te voeren, maar het is wel veiliger, omdat je beter zichtbaar bent. In plaats van je mistlicht, kan je ook je dimlicht gebruiken. Kies je ervoor om je mistlichten te gebruiken? Dan hoef je dit niet te combineren met andere verlichting.
Mistachterlicht is een felle rode verlichting welke je alleen mag gebruiken indien:
Let op: je mistachterlicht mag nooit voeren bij regen. Ook niet bij hevige regen. Hierdoor kun je je achterliggers namelijk verblinden.
Verkeersregels zijn basisafspraken in het verkeer. Deze dien je op te volgen als er geen borden of verkeerstekens zijn én er geen stoplichten of ambtenaren zijn die jou vertellen om een handeling te verrichten. De volgorde van het volgen van aanwijzingen is als volgt:
Je dient een kruispunt met aangepaste snelheid te naderen. De basisregel is dat je een kruispunt niet mag blokkeren. Rijd een kruispunt daarom alleen op als je:
Er zijn verschillende soorten kruispunten:
Er zijn uitzonderingen, waarbij je wél op een kruispunt mag stoppen:
Moet je voorrang verlenen aan een bestuurder? Zorg er dan voor dat je op een punt staat waar de bestuurder makkelijk zijn weg kan vervolgen. Bijvoorbeeld: een bus komt van rechts en wilt jouw weg inslaan. Ga dan een en stuk achter het kruispunt staan, zodat de bus de bocht vrij kan nemen.
Bij een gelijkwaardig kruispunt zijn geen borden of tekens geplaatst die de voorrang regelen. Op een gelijkwaardig kruispunt volgen we de basisvoorrangsregels:
Let op: het is belangrijk dat deze stappen op dezelfde volgorde worden toegepast. Dus bestuurders die van rechts komen krijgen altijd als eerst voorrang, ongeacht wat ze daarna gaan doen.
Bestuurders die van rechts komen krijgen voorrang. Dit geldt alléén voor bestuurders (ook fietsers, snorfietsers, ruiters etc.). En het gaat om bestuurders die op de kruisende weg rijden. Een bestuurder die aan jouw rechterkant rijdt, op dezelfde weg, valt hier dus niet onder. Zijn er geen bestuurders (meer) die van rechts komen? Dan ga je naar de volgende stap:
Rechtdoorgaand verkeer gaat voor afslaan verkeer. Bestuurders die afslaan, moeten alle recht doorgaande verkeer voor laten gaan. Let op het woord ‘verkeer’! Dit betekent dat voetgangers hier ook onder vallen. Sla jij af en wilt een voetganger rechtdoor gaan? Dan dien jij te stoppen en de voetganger voor te laten gaan. Dit geldt ook voor bestuurders: Wil jij afslaan en is er een bestuurder die rechtdoor gaat? Dan verleen jij deze bestuurder voorrang.
Deze regels gelden voor tegemoetkomend verkeer, maar ook voor het verkeer dat vlak achter jou rijdt. Als je verkeer voor moet laten gaan, moet je er altijd voor zorgen dat je het kruispunt niet hindert. Wacht daarom nog vóór het kruispunt.
Zijn er geen bestuurders die van rechts komen én verkeer die rechtdoor gaat (terwijl jij afslaat), dan ga je naar de volgende stap:
De korte bocht gaat voor de lange bocht. De regel hier is eigenlijk dat bestuurders die rechts afslaan, voorrang krijgen op bestuurders die links afslaan. In de praktijk is het zo dat de bestuurder die rechts afslaat, automatisch de korte bocht neemt.
Voetgangers krijgen uiteraard voorrang op een zebrapad, maar ze krijgen ook voorrang indien jij als bestuurder afslaat, terwijl de voetganger rechtdoor loopt. Het maakt hierbij niet uit of je de voetganger van voor of achter nadert. Als ezelsbruggetje kan het volgende onthouden: kom je vanuit de borst of rug? Doe dan gas terug. Kom je vanuit de zij? Dan doe je gas bij!
Op een voorrangskruispunt is de voorrang geregeld door borden en verkeerstekens. Hier dien je dus als eerst de stoplichten te volgen. Zijn die er niet of werken deze niet? Volg dan de borden en de haaientanden.
Je kunt dit bord ook met een onderbord tegenkomen. Dan nader je een kruispunt met een afbuigende voorrangsweg. In dat geval moet je voorrang verlenen aan:
Extra: staat dit voorrangsbord vóór een kruispunt, dan betekent dat, dat je binnen de bebouwde kom rijdt. Staat het bord ná een kruispunt, dan rijd je op een weg buiten de bebouwde kom.
Deze borden geven aan dat je een voorrangskruispunt nadert:
De dikke lijn krijgt voorrang op de dunne lijn. Bord B3 geeft dus aan, dat de bestuurder die op de dikke lijn rijdt, voorrang krijgt van bestuurders die van links en van rechts komen. Bord B4 geeft aan, dat de bestuurder voorrang krijgt van alle bestuurders van links. Let op: deze borden gelden per kruispunt. Op het volgende kruispunt kan de voorrang weer anders geregeld zijn.
Een kruising van de verharde en onverharde weg, valt onder een ongelijkwaardig kruispunt. Hier staan geen borden of haaientanden. Hier geldt de regel: bestuurders op de onverharde weg, moeten de bestuurders op de kruisende verharde weg voorrang verlenen. Je kunt je ook haaientanden inbeelden bij de onverharde weg. De regel is namelijk hetzelfde als bij haaientanden: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende (verharde) weg.
Voorrangsvoertuigen kan je herkennen aan het blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten en een tweetonige sirene. Deze motorvoertuigen dien je voor te laten gaan (elke minuut telt!). Denk aan de politie, brandweer of ambulance en hulpdiensten van Rijkswaterstaat. Als er een voorrangsvoertuig achter je rijdt, dien je zoveel mogelijk ruimte te maken, door bijvoorbeeld uiterst rechts te gaan rijden. Let op dat je geen gevaar mag veroorzaken, zoals door rood rijden om het voorrangsvoertuig voor te laten gaan. Dat is verboden. Het is ook verboden om sneller te rijden dan de toegestane maximumsnelheid. Ga ook niet een busstrook gebruiken om ruimte te maken, want een busstrook is breed genoeg voor een voorrangsvoertuig. Deze zal zelf gebruik maken van dit strook. Rij je een rotonde op, met een voorrangsvoertuig achter je? Maak dan een heel rondje op de rotonde: zo weet je zeker dat het voorrangsvoertuig de rotonde heeft verlaten.
De tram krijgt op een gelijkwaardig kruispunt altijd voorrang van andere bestuurders, dus ook als hij van links komt, afbuigt of de lange bocht neemt. Nadert een tram een voorrangskruispunt (met borden en haaientanden)? Dan volgt de tram de normale regels die gelden. Bij haaientanden dient de tram te stoppen voor bestuurders die van links en van rechts komen.
Let op: de tram krijgt géén voorrang als een voetganger gebruik maak van een voetgangersoversteekplaats (zebrapad).
Een militaire colonne kun je herkennen aan de herkenningstekens. Deze kun je terugvinden in hoofdstuk 1.
Een rouwstoet kun je herkennen aan deze vlag.
Het eerste voertuig van een militaire colonne volgt altijd de basis verkeersregels. Hier gelden dus geen afwijkende regels. Dit geldt ook voor een rouwstoet.
Ná het eerste voertuig mag jij een militaire colonne niet meer doorsnijden. Dus is het eerste voertuig al het kruispunt voorbij? Dan mag jij niet doorrijden. Je mag pas doorrijden zodra het laatste voertuig ook voorbij het kruispunt is. Dit geldt ook voor een rouwstoet.
Komt een militaire colonne uit een uitrit, maar is het eerste voertuig al voorbij? Dan mag jij niet doorrijden. Dit geldt ook voor een rouwstoet.
Komt een militaire colonne van rechts op een gelijkwaardig kruispunt en is het eerste voertuig al voorbij? Dan mag jij niet doorrijden. Dit geldt ook voor een rouwstoet.
Ga jij rechtdoor terwijl een militaire colonne wilt afslaan en is het eerste voertuig al voorbij? Dan mag jij niet doorrijden. Dit geldt ook voor een rouwstoet.
Stoplichten: het eerste voertuig van een militaire colonne en rouwstoet volgen de normale regels. Bij rood licht dienen zij dus te stoppen. Rijdt het eerste voertuig van de militaire colonne door groen licht, maar springt het daarna op rood? Dan mag de militaire colonne nog doorrijden. Dit geldt nÃet voor een rouwstoet. Rijdt het eerste voertuig van de rouwstoet door groen en springt het daarna op rood? Dan mag de rouwstoet niet doorrijden. Dit is ook het enige verschil tussen de regels van een militaire colonne en rouwstoet.
Je mag een militaire colonne of rouwstoet wel doorsnijden al je wilt invoegen/uitvoegen op de snelweg. Zorg er wel voor dat je daarna opschuift naar een andere rijstrook.
Verkeersborden kunnen naast de weg staan, boven de weg hangen en op een voertuig zijn gemonteerd dat op of naast de rijbaan staat of rijdt.
Elektronische verkeersborden worde ook wel matrixborden genoemd en hebben altijd dezelfde betekenis als gewone verkeersborden. Zie je langs de weg een bord die een maximumsnelheid aangeeft en zie je een andere snelheid op de matrixborden? Dan geldt de laagste snelheid. Vaak is dit de snelheid op het matrixbord. En let op: de snelheid die op een matrixbord te zien is, is altijd een maximumsnelheid. Mét of zónder rode rand.
Soms zijn er tijdelijke verkeersborden geplaatst, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden. Deze borden geven vaak een lagere maximumsnelheid aan. Deze dien je altijd te volgen.
Dynamische routeinformatie
Elektronische borden tonen jou de routes en de files. De rode strepen die je op het bord ziet, geven de files aan. Probeer deze routes te vermijden. Elektronische borden kunnen ook de routes aangeven waar wegwerkzaamheden plaatsvinden en hoelang het duurt om bij een bepaalde punt te komen.
Doorgetrokken streep
Over een doorgetrokken streep mag je niet rijden. Dit mag alleen in de volgende situaties:
Onderbroken streep
Een onderbroken streep mag je wél overschrijden. Dit mag alleen niet als de onderbroken streep een fietsstrook of een busstrook markeert. Je mag een onderbroken streep ook niet overschrijden als deze naast een doorgetrokken streep ligt en de doorgetrokken streep aan jouw kant ligt.
Een normale onderbroken streep bestaat uit korte lijnen en langere ruimten tussen de lijnen. Zijn de lijnen langer dan de onderbrekingen? Dan is dat een waarschuwingsstreep. Het waarschuwt jou voor een veranderende wegsituatie, zoals een bocht, een helling of een inhaalverbod.
Zijn de belijningen op het wegdek geel? Dan zijn dit tijdelijke strepen. De witte strepen liggen dan ook nog op het wegdek, maar jij dient de tijdelijke, gele strepen te volgen. Let erop dat de rijstrook die wordt aangegeven met de gele strepen vaak veel smaller zijn. Ook zijn de gele strepen gladder dan de witte strepen, omdat deze nog niet voldoende tijd hebben gehad om geabsorbeerd te worden door het wegdek.
Zie je een kruis op het wegdek? Dan mag jij daar niet op stilstaan. Dus ligt deze kruis voor een stoplicht, waar je moet stoppen? Ga dan achter of voor het kruis staan, je mag er nog op stilstaan.
Zie je een zigzagteken op het wegdek? Weer dan extra alert, want dit geeft een gevaarlijke situatie aan.
Verkeerslichten
Verkeerslichten gaan altijd vóór verkeersborden en verkeersregels. Groen licht betekent doorrijden en rood licht betekent stoppen. Bij oranje licht moet je stoppen indien dit nog op een veilige manier kan. Geel knipperlicht? Deze waarschuwt je voor een gevaarlijke situatie. Er is dan vaak een onderbord aanwezig die jou vertelt waarvoor je wordt gewaarschuwd. Een geel knipperlicht kan je ook zien bij verkeerslichten die buiten werking zijn. In dat geval volg je de verkeersborden en de verkeersregels.